Soms zie je ze in de binnenstad liggen. Want ze zijn er nog: de schampstenen van enkele eeuwen terug. Je ziet ze in de Verwerstraat en in de Postelstraat, op de hoeken van de kleine straatjes, steegjes. Het zijn ronde stenen, kogels wellicht. Het zijn ook oude kanonslopen die aan een tweede jeugd beginnen. Je ziet ze eveneens op plekken waar je ze niet verwacht: in het nachtegaalslaantje, achter de dépendance van het MBO-College, de voormalige manege. Maar, waarom, welk doel hebben ze?
De stenen - het zijn in hoofdzaak stenen - zijn door de bewoners van hoekpanden daar speciaal neergelegd. Hun doel was te verhinderen dat karren de bochten van straten te nauw zouden nemen. Immers, de assen van karren zouden de hoekhuizen kunnen beschadigen. Om dat te voorkomen, werden de stenen daar neergelegd. De karren zouden dan iets van de hoek verwijderd de bocht kunnen nemen en het hoekhuis, zonder schade te veroorzaken, passeren.
Want in vroeger tijden waren er veel karren in de Bossche straten. Zoals er nu 'heilige koeien' zijn, de auto's, zo waren er vroeger de paarden en de door hen voortgetrokken karren.
Carel Teulings schreef in 1923 in de krant over 'Jeugd in een oude stad': de situatie rond 1875. Hij beschreef de situatie op het Hinthamereinde. Zeker wanneer het jaarmarkt was, trokken velen uit de omgeving naar de Hertogstad. Zij waren er van harte welkom, want toeristen kende men op het einde van de 19e eeuw nog niet.
De boeren kwamen met hun vrouwen, met de mooiste poffers getooid, de stad binnen. Eenmaal de stadspoort door was hun eerste probleen: waar moeten we onze karren en paarden parkeren? Teulings beschreef hoe dat ging bij hem in de buurt. Zodra de boeren de stad binnengekomen waren, trachtten zij hun karren een plaatsje te geven op straat. Kar na kar werden zij daar geparkeerd. Niet alleen op het Hinthamereinde, maar ook in de Windmolenbergstraat en de Sint Jacobstraat.
De karren leverden verder geen probleem op: die konden daar gerust de hele dag blijven staan. Maar met de levende have, de paarden, was het anders gesteld. Deze dieren moesten een onderdak krijgen. Daarvoor waren genoeg Bosschenaren die hulp wilden bieden tegen betaling. De paarden werden aan een tijdelijke stallingshouder overhandigd en deze boden de paarden onderdak. Dat betekende in die tijd dat de paarden in huis gehaald werden en door de gang gevoerd naar de hof achter het huis. Dáár werd onderdak geboden.
En 's avonds moest de viervoeter dezelfde weg weer terug. Voorspannen voor de kar wisten deze dieren wel hun eigen weg terug te vinden naar huis. Dat was dikwijls nodig, want de boer had misschien die dag te diep in het glaasje gekeken en was daartoe niet meer instaat.
De boer van een eeuw geleden kon zijn paard de weg terug laten vinden, als hij teveel gedronken had. Degene die tijdens carnaval 's-Hertogenbosch/Oeteldonk bezoekt, kan beter niet op de 'heilige koe' vertrouwen; hij moet een andere manier vinden om veilig thuis te komen.
|